Episodes

Sunday Dec 08, 2019
Sunday Dec 08, 2019
Op 8 november lanceerde het European Radical Theology Network zichzelf in Utrecht, in een kleine bijeenkomst van ca. 15 mensen uit 6 verschillende Europese landen (en 1 Amerikaan). Barry Taylor (UK) en Peter Rollins (IRL) openden de bijeenkomst. Een enerverend gesprek volgde en de avond werd afgesloten met een vanuit het gesprek ontwikkelde omschrijving - een statement, zogezegd - van wat het ERTN onder radicale theologie verstaat.
Je hoort hier de 'opening talks' van Barry en Peter en het statement.
__________________
E
On November 8 the European Radical Theology Network launched itself in Utrecht, The Netherlands, in a small gathering of approximately 15 people from 6 European countries (and one American). Barry Taylor (UK) and Peter Rollins (IRL) opened the gathering. An interesting conversation followed, after which the evening ended in a statement, or working hypothesis, if you will, on what the ERTN sees as radical theology.
You're listening to Barry and Peter's opening talks and the statement.
The introductory text is in Dutch.

Sunday Nov 24, 2019

Monday Nov 11, 2019
Episode 28 | Der Punkt des Neinsagens | Burleske
Monday Nov 11, 2019
Monday Nov 11, 2019
Op een ochtend wordt er aangebeld. Een onbekende man aan de deur. Of je misschien wat te eten hebt?
Je kunt hem niet wegsturen. Hij heeft het zwaar gehad zegt hij, en je wilt niet argwanend of onrechtvaardig zijn. En vooral niet zo overkomen.
Je laat hem binnen en zet hem een bord soep voor. En een stuk brood.
En meer dan dat: je geeft hem gelijk. Eerst alleen door te zwijgen, dan door te knikken en ten slotte met woorden. Je bent het met hem eens. Hoewel - met hem eens? Je wilt hem in ieder geval niet tegenspreken. Je wilt hem namelijk niet tegen je hebben, én je wilt het gevoel hebben een fatsoenlijk mens te zijn.
Je bied hem ook een bed aan. Zijn eigen slaapplek is hij namelijk kwijt, vertelt hij. En je wilt overkomen als een goed mens. Maar nee, geen logeerkamer, zegt hij. Een plekje op zolder is goed genoeg voor hem. Hij houdt van zolders, zegt hij.
Je lacht. Je vind het iets griezeligs hebben, want er heeft de laatste tijd zo veel in de krant gestaan over brandstichting in de stad. Brandstichting die steevast op zolders gebeurt.
Maar je wilt je rust en je wilt een goed mens zijn. En waarom zou hij ook niet op zolder slapen als hij dat wil?
Alleen in de woonkamer leg je de krant opzij en gedachten dwalen af. Nee, je moet niet altijd gelijk het slechtste van de mensen denken. Waarom zou juist deze man een brandstichter zijn?
Toch neem je je voor om hem morgenochtend weer weg te sturen. Op een vriendelijke manier. Je wilt een goed mens zijn en zo overkomen.
Je slaapt slecht, die nacht. Je gedachten blijven afdwalen naar de krantenberichten, wat je onrustig maakt. Toch val je uiteindelijk in slaap.
En kijk: de volgende ochtend staat je huis er nog steeds! Zie je wel? Jouw vertrouwen in de mens is terecht gebleken.
Je nodigt de man uit voor het ontbijt. En een week later is hij er nog steeds en staat je huis er ook nog steeds.
Op een dag neemt hij een vriend mee. De vriend is nogal brutaal. Hém alleen zou je nooit op je zolder laten logeren. Hij heeft namelijk in de gevangenis gezeten. Voor brandstichting. Maar: hij heeft zijn tijd uitgezeten en hij zou zijn eigen slaapplek toch niet in de fik steken?
Je spreekt jezelf streng toe: Je moet vertrouwen hebben in de mensen. Waar zouden we zijn zonder vertrouwen? En zie: de volgende ochtend staat je huis er nog steeds.
Je vrienden snappen er niks van. Ze verklaren je voor gek dat je die onbekende gasten zomaar op je zolder laat wonen, en dat steken ze niet onder stoelen of banken. Zodat jij steeds minder vaak bij hen in het café te vinden bent.
Maar wat je vrienden zeggen, laat je niet los. Je houdt de mannen op je zolder extra in de gaten en zo kom je erachter dat ze metalen vaten naar boven brengen. Vaten die naar Benzine ruiken.
Of ze misschien benzine drinken, vraag je alsof je grap maakt. Nee, zeggen ze lachend. Wie drinkt er nou benzine! Je lacht mee, maar niet van harte.
En toch: Áls ze brandstichters zijn, dan zouden ze toch niet open en bloot van die vaten naar boven brengen? En als je ze zou aangeven en het blijkt niks te zijn, dan beschuldig je hen ten onrechte. Dan ben je geen goed mens.
En met dat soort lui wil je geen ruzie.
Trouwens: als ze wél schuldig zijn, dan heb jij wekenlang onderdak geboden aan brandstichters. En ook dat dóet een goed mens niet.
Nee, je kunt maar beter vertrouwen hebben.
Op een dag loop je de trap op naar zolder. Die staat bijna helemaal vol met vaten. Één van de mannen, de vriend uit de gevangenis, is de enige aanwezige. Hij houdt zijn natte vinger door het dakraam. Om te voelen of de wind goed staat, zegt hij.
Zijn vriend is er niet. Houtwol halen, zegt hij. Want dat is het beste aanmaakmateriaal wat er is.
Je schrikt, maar laat het niet merken. Hoe kán iemand zo doen, zo brutaal? Hoe kan iemand zó open en bloot zijn plannen met je delen? Omdat hij weet dat je bang bent. Dat is de enige verklaring.
Om te bewijzen dat je niet bang bent, nodig je de mannen uit voor het avondeten. Ze nemen de uitnodiging met open armen aan.
Het wordt een gezellige avond. Terwijl je de tweede fles wijn opentrekt informeer je tussen neus en lippen door of het gelukt is om aan houtwol te komen. Je gasten wisselen een veelbetekenende blik uit. De een stoot de ander aan, die dommig verontschuldigend zijn schouders ophaalt. Nee, is het antwoord, wel poetskatoen. Dat brandt misschien nog wel beter, lacht de één.
Snel maak je de tweede fles soldaat en je opent een derde.
Dan een vraag. Of je lucifers hebt.
Je schrikt, maar er komen drie sigaren tevoorschijn en je lacht je aanvankelijke schrik schuddebuikend weg. Je geeft de mannen en jezelf vuur van je eigen aansteker. Je angst is zo goed als weg, maar toch...
Na de vierde fles komt de avond tot een einde met een laatste vraag. Of je een doosje lucifers hebt?
Nee, je laat je niet meer bang maken. Echte brandstichters zouden hun zaakjes toch wel beter op orde hebben?
Je heeft hen het doosje en gaat naar bed.
En zie, de volgende ochtend ben je te dood en verkoold om je te kunnen verwonderen over wat er in de afgelopen dagen is gebeurd.
______________________________
Muziek in deze episode: Looped Exodus
Afbeelding: chuttersnap via unsplash.com

Sunday Oct 27, 2019
Episode 27 | Down, maar nog lang niet out met Marcel van Driel
Sunday Oct 27, 2019
Sunday Oct 27, 2019
Schrijver Marcel van Driel schrijft momenteel niet, in verband met zijn depressie.
Deze aflevering is de eerste in een serie gesprekken over depressie.
Matt haigh - Reasons to stay alive
Erwin Blom - Eton Crop
Pip Blom
Bipolair/Manisch depressief
Systeemtherapie
Stephen King - The dark Tower
Superhelden.nl
Neil Gaiman
Colson Whitehead - The Underground Railroad
Anthony Bourdain - Keukenconfessies
Waanzinnige plannen
Amanda palmer - TED talk 'The art of asking' - Dresden Dolls - There will be no intermission - A mother's confession (At least the baby didn't die)
Hannah Gadsby - Nanette
Nick Cave
DSM
Anti-Trans
Micha Meinderts - Aldus Sybren
Antonie Kamerling
Isa Hoes
The Sixth Sense
Aristotelisch model
David Lynch
Joe Jackson
Muziek in deze episode: Looped Exodus
Audio snippets in this episode (Creative Commons/NL citaatrecht): Hanna Gadsby - Nanette / Amanda Palmer - A mother's confession

Sunday Oct 13, 2019
Sunday Oct 13, 2019
Eind april 2019 sprak radicaal theoloog Barry Taylor op het Wake Festival in Belfast.
Deze episode is een registratie van zijn lezing.
David Bowie - 'T is a pity she was a whore (lied)
John Ford - 'T is a pity she was a whore (toneelstuk)
The Cockpit Theatre
Vorticisme
Kubisme
The Rebel Art Centre
Ezra Pound
Pablo Picasso
Édouard Manet
Edvard Munch
Augustinus
Thomas van Aquino
G.K. Chesterton
Laurent de Sutter - Metaphisique de la Putain
Christus in het huis van Simon - Dieric Bouts de Oudere
De Bijbel - Lucas 7, vanaf vers 36
Derrida - The Libidinal Economy
Ridley Scott - Exodus : Gods and Kings
Carl Frederick buechner - Memoires
ACDC
Children of God

Sunday Sep 29, 2019
Episode 25 | Josh de Keyzer | The Prodigal God: A Parable
Sunday Sep 29, 2019
Sunday Sep 29, 2019
Luke 15:11-31
Once upon a time there was peace between God and the people. They were happy together. In fact, you could hardly distinguish one from the other, for God walked among the people. She loved them like her children. God took care of the people to the best of her abilities and the people worshiped and thanked God to the measure of their blessedness and gratitude. The latter never quite measured up to the former, of course, but God was ok with that. After all, it is human to fall short of expectations.
God and the people had a strong relationship because God was the deliverer who had helped the people in their time of need. And though the people were rather forgetful about their sojourns and hardship and the way God had delivered them, they loved God nonetheless and called on God for their daily provisions. There was peace in the land and hope for tomorrow.
God’s Departure
But one day God said something that startled everybody.
“I want to leave,” God said. “I know I have eternity to do all the stuff I want, but you people don’t. And since there’s more of you where you came from, I want to explore humanity before you all go extinct. I want to experience the world before it is no longer.” It was clear God meant it because she had her coat in her hand, a backpack on her shoulders, and she was wearing a hat against the sun.
“But haven’t you given us eternal life,” the people retorted, not knowing what was more baffling, God’s desire to leave or God’s talk about humanity’s extinction.
“Well, I’ve saved you in your time of need. ‘Eternal’ is a big word, don’t you think?” God answered.
“Aren’t you supposed to take care of us and stuff”?, they managed in utter confusion.
“Eternal life, I gave you, alright,” God said, “but it’s kinda tiring making this thing eternal given your proclivity at ecological self-destruction. So, please give me my dues and I’ll be off. It’s time to have some fun.”
Angry and confused the people gathered the things they owed God, which all of a sudden wasn’t so much anymore. God didn’t seem to care. There’s only so many things you can fit in a backpack.
And so God left, leaving the people behind in bewilderment. From one moment to the next, they had lost every sense of meaning to their lives. They had to make the best of it now without divine providence, spiritual guidance, and future hope. And that is a lot to take. As long as everything fits together you don’t quite realize how important meaning and hope are. The people didn’t seem to to bothered too much, though. They went on with their daily business and generally coped well with the new situation.
God strode onward and upward to a future where he pursued every aspiration, even the ones that would have been unthinkable under the terms of the relationship with the people he had left behind.
In the Far Country
And sure, the wonders of the world proved to be intoxicating. God aligned himself with the powerful and that proved a very potent combination. God, being God, was able to to bestow favors on the emperors, kings, and prelates. They wielded power in the Name of the most High and in turn were blessed with power, wealth, harems, slaves, grand palaces, and conquest. Lot’s of conquest, actually. Nobody realized that God also bestowed favors on the kings and moguls on the other side of the battlefield.
As a side-business God started getting involved in philosophy. This was not just for the fun of it. In order to maintain the power bestowed on the powerful there was more needed than military might, economic exploitation, and political intrigue. People’s imagination needed to be filled with a grand vision of a divine cosmic Lord who stood behind and backed the claims to power of the powerful. Only then, would people bow down in reverence for their queens and kings. The best king is one descended from the gods.
Other than that it was also plain fun to go along with human thinking about divine beings. Moving from polytheism to monotheism was an interesting experiment, but it worked. God felt really proud over the accomplishment. Better even was the integration of the supernatural and the natural, or grace and nature, revelation and world (whatever dualism works, right?). Not only did this help people to see their queens and kings as part of an unalterable divine order, but it also gave them the idea that somehow they had a grip on reality. God chuckled, in this way God was still doing the people a favor.
But too much order was rather monotonous and so God always maintained some chaos, armed conflicts, and bacchanals to keep things interesting. However, after seeing all the vices of humanity on display and fully enjoying every one of them to the satisfaction of every lustful desire and debase imagination, God became bored. There’s only so many times you can get drunk, get laid, torture, execute, or enslave someone. God may be infinite, but even infinity cannot handle all the philosophy books written by humanity. God’s patience with humanity had run out before humanity had run its own course.
Divine Beggar
It may have been a very long time in human terms, but God finally had become tired of the games power, entertainment, philosophy, and wealth. God starting slacking. What is worse, the people that were dependent on God for their power and theories started seeing through the nonsense that God had come up with all these times. Bestowing power on those in power became increasingly hard. This turned out to have severe consequences for God.
There came a point where those in power came to the realization that power was more easily to maintain when there was no faith in God, or perhaps a token lip service. It was much easier to give people the illusion that they were free to pursue the very things that were previously only beholden to the powerful. In their pursuit of consumerist freedom people were willing to ignore injustice, power games and even sell their souls to the devil.
The philosophers had led the way in making this possible. They were the first to doubt all the claims that God had come up with to aid the queens and kings in their lust for power and money. Initially a threat to the powerful, the philosophers quickly became their allies once they realized that God was their common enemy.
So they took from God the robe they had given him to wear, dragged God off the golden throne God was sitting on, gave him a good flogging, paraded him through the streets as a criminal and then kicked him out of the city.
“Away with you,” they said, “Thou art a mere figment of our imagination, the specter of our worst nightmares. Don’t you ever stop us from becoming lords of the universe.”
“How dare you,” God stammered, “I’ve given everything I have to you. I have made you immortal kings who reign with me in heaven. I’ve given you everything you desire. In my Name you have ruled and now you tell me to leave?”
“You can have your heaven! God there and, please, never return,” they exclaimed and in an attempt to underscore God’s newly gained powerlessness, they taunted him: “Kill us then! Annihilate us with your so-called eternal damnation.”
“He ain’t got it in him,” others said.
It was true. God knew it. All this talk about omnipotence, omniscience, omnipresence… it was all philosophical bullshit. Most people didn’t even know what the terms meant anymore. And so there was nothing left for God but to leave.
“But is there nothing that I can do?,” God whimpered, “I need to eat too, you know.”
“Well, sure, you can live in the few churches that are not abandoned yet and feed yourself with the leftover host and wine from communion, if there is any. Ha ha ha!”
God’s Return
As God was sitting in a shaded corner of an old cathedral of a big city in Europe, he watched as only a handful of people filled the sanctuary. “There’s not going to be much bread to eat tonight,” God mused quietly. Suddenly he felt very sad as the full force of his lowly state hit home.
And that’s where it happened. God said to himself: “What if I returned to my people? Will they receive me? Over here I’m starving. I’ll just tell them I’m not worthy to be their God and that I’ll just be a servant working the field.”
After gathering up the courage, God got up and started on God’s way back to the people God had abandoned earlier. God was wearing rags and truly looked like a beggar. “Will they even recognize me?,” God thought, but such negative prospects couldn’t stop God anymore.
After a long and arduous journey God arrived at where his people lived. As was to be expected, there was no one on the lookout. It still hurt though. A few children looked up from their games and moved to the other side of the street and continued to play.
A few streets down God noticed a church building where a meeting was about to start. God stepped inside the building and noticed that it was a commemoration service on behalf of God. Happily surprised God stammered with an awkward smile: “Hi, I’m back … I’m … God.” God recognized several of the members from earlier days but the recognition was not mutual.
“Please, dude, we have no need for wannabes,” one said. “We’re sad God is gone but would like to think of the good times we had. You can join or shut up.” “Bye bye Jesus,” another member joked. “Or Krishna, Mohammed, or Gautama,” grinned the first one again.
Dizzy in his head, God staggered outside. This was not what he had expected, though he knew things would be tough. God went to the house of one of the leaders in the community, with whom he always had had a good relationship. Sure enough, his wife opened the door, but not with a smile.
“Hi, Sandra,” God said with a shy smile.
“Please go away,” Sandra said, “and never show up at my house again.”
“I’m sorry I left,” God muttered, “but I’m back for good. If you’ll have me.”
Tears filled Sandra’s eyes. “It was actually good you left because it forced me to take a hard look at my relationship with you and my fellow believers. If there’s one thing I’ve learned, it is that as a woman I was alway subjugated under the power of men who were bent on preserving the leadership for themselves. I’m done with this god-thing. It’s time to feel like a woman! To be honest, your departure was my liberation. I’m sorry, but I can’t and will not have you back in my life.”
God didn’t know how to respond and hurried down the driveway toward the street. Just a few hundred yards from the market square God bumped into a bunch of theologians. “Sure, they will welcome me,” God thought, “After all they need me and faith in me to make an income.”
The theologians, however, laughed at God, because already knew that God was dead. In fact their theories were based on God’s death so not only did the introduction of God strike them as nonsensical but they were not exactly waiting for someone to challenge their ideas.
“Come join us,” they said, “Let’s celebrate the true freedom that God brought in God’s death. The ultimate sublation of divine love into creation.” One gave God an irreverent but friendly pat on the left cheek: “You look pretty pale for a Divine Other.” They all laughed as they hurried on to their beer church event and left God standing in the cold.
The Peasant
God ran away, to the outskirts of town, in search of shelter for the night. There, in the margin of society God met the weak, the powerless, the oppressed, and the hungry. “Hey, I’m one of you,” God whispered by way of introduction with an expression of belonging on God’s face. “I’ve come here to be on your side. But for a brief lapse in judgment, you’ve always been the objects of my preferential option.”
But the poor did not welcome God either. They did not mistake God for somebody else or deny God his existence. Instead they had a few simple questions. “Lord, when we were hungry, did you feed us? When we were thirsty, did you give us something to drink? When we were strangers, did you invite us in or give us clothes to wear? When we were in prison, did you visit us?”
“Well, when were you hungry, or thirsty, or naked?” God asked.
“How about now, God?” They said with a stern face. “Truly, whatever you did not do for one of the least of us, you did not do for all of us.”
With great sadness God left the city and was never seen again. Rumor has it that he went about from town to town as a wandering peasant teaching the masses about love and justice always in search of a home.
Music by Looped Exodus and Trevor Gordon Hall
©Written and narrated by Jos (Josh) de Keijzer.
This story was taken from the (Dutch) yet to be published manuscript 'The Prodigal God and Other Unalogies'. Only this one story was translated to English but if any publisher feels like they've struck something with this, please use the contact form on this website to get in contact and see what we can make happen.

Sunday Sep 29, 2019
Episode 25 | Jos de Keijzer | De Verloren God
Sunday Sep 29, 2019
Sunday Sep 29, 2019
Lukas 15:11-31
Eens, heel lang geleden was er vrede tussen God en de mensen. Ze waren gelukkig samen. Het was zelfs moeilijk om de een van de ander te onderscheiden, want God wandelde onder de mensen als een van hen. Ze had de mensen lief als haar eigen kinderen en zorgde voor hen naar de mate waarin ze daartoe in staat was. De mensen aanbaden God en dankten haar naar de mate van zegeningen die ze ontvingen en de mate van dankbaarheid die ze voelden. Die dankbaarheid stond nimmer in verhouding tot de zorg die ze ontvingen maar daar maakte God zich niet druk over. Uiteindelijk is het nu eenmaal al te menselijk om te kort te schieten in dankbaarheid.
God had een goede relatie met de mensen omdat Zij hun verlosser was die hen had geholpen in tijden van nood. En hoewel de mensen tamelijk vergeetachtig waren als het om de lange weg ging die ze af hadden gelegd, de moeiten die ze hadden doorstaan en de wijze waarop God hen daarin bij had gestaan, hadden ze God toch heus lief en wendden zij zich tot haar voor hun dagelijkse noden. Er was vrede in het land en hoop voor de dag van morgen.
Gods vertrek
Maar op een dag zei God iets dat iedereen aan het schrikken bracht.
“Ik wil weg”, zei God. “Ik weet dat ik alle eeuwigheden heb om alle dingen te doen die me leuk lijken, maar jullie hebben dat niet. En aangezien er nog meer mensen zijn in deze wereld dan jullie alleen, wil ik de mensheid verder onderzoeken en ervaren. En ik moet me haasten als ik dat voor elkaar wil krijgen voordat jullie uitsterven. Ik moet de wereld ervaren voordat die er niet meer is”. Het was duidelijk dat het God menens was; ze had haar jas in haar hand, een rugzak om de schouders geslagen en had een hoed op haar hoofd tegen de felle zuiderzon.
“Maar heb je ons niet eeuwig leven gegeven”, wierpen de mensen vertwijfeld tegen, terwijl ze niet wisten wat vreemder was, Gods verlangen om hen te verlaten of het feit dat God het over hun eindigheid had.
“Kijk”, zei God, “ik heb jullie gered toen jullie het moeilijk hadden. ‘Eeuwig’ is echter nogal een zwaar beladen woord, denken jullie ook niet?”.
“Maar… hoort u niet voor ons te zorgen enzo?” brachten ze stamelend in tegen God.
“Goed, ik heb jullie eeuwig leven gegeven”, zei God, “maar het is nogal vermoeiend om dat eeuwige aspect ervan te honoreren gelet op jullie onverwoestbare neiging tot ecologische zelfvernietiging. Dus…. geef me alsjeblieft waar ik recht op heb en dan knijp ik er tussenuit. Het is tijd om een beetje plezier te gaan maken”.
Boos en verward verzamelden de mensen alles waarvan ze vonden dat God recht op had. Opeens was dat een stuk minder dan vóór het gesprek. God maakte zich er niet druk om. Uiteindelijk is er een limiet aan wat er zoal in een rugzak past.
Zo vertrok God, met achterlating van de mensen in hun verbijstering en verlorenheid. Van het ene op het andere moment waren ze de richting en betekenis van hun leven kwijt geraakt. Ze moesten er nu het beste van maken zonder goddelijke voorzienigheid, geestelijke leiding en hoop voor de toekomst. En dat is nogal wat. Zolang alles goed in elkaar zit en klopt, heb je niet door hoe belangrijk zin en hoop eigenlijk zijn. Je hebt de neiging ze voor lief te nemen.
Opmerkelijk genoeg bleek al gauw dat de mensen zich niet heel erg druk maakten over de verandering. Ze gingen gewoon terug naar hun dagelijks leven met z’n dagelijkse routines en waren in het algemeen goed in staat zich zonder God te redden. Sommigen mensen zagen er zelfs aanmerkelijk gezonder en opgewekter uit.
God liep en liep. Dag en nacht was God op reis naar een toekomst waarin hij elke mogelijke aspiratie besloot na te streven, zelfs (of misschien vooral) die aspiraties die onmogelijk uitvoerbaar waren gebleken toen God nog bij de mensen was.
In het verre land
Zoals verwacht bleek de wereld een magische en maar al te verleidelijke uitwerking te hebben op God. God ging allianties aan met de machten van de aarde en dat bleek een uitermate sterke combinatie op te leveren. In zijn hoedanigheid als God bleek het niet moeilijk voor God om voorrechten toe te kennen aan keizers, koningen en prelaten. Zij oefenden hun macht uit in de naam van de allerhoogste en werden als beloning gezegend met nog meer macht, harems, slaven, paleizen en overwinningen dan ze al hadden. Vooral heel veel overwinningen. Niemand besefte echter dat God precies dezelfde privileges toekende aan de koningen en moguls die de vijanden waren aan de andere kant van het strijdveld.
Omdat het God allemaal weinig moeite en tijd kostte om al die zegeningen weg te geven, besloot hij om een bijbaantje aan te nemen. God ging zich bemoeien met filosofie. Het ging God niet alleen om het plezier dat deze bezigheid hem gaf. Om de voorrechten kracht bij te zetten, die hij aan de machtigen van de aarde verleende, was er meer nodig dan militaire macht, economische uitbuiting en politieke intrige. Het inbeeldingsvermogen van mensen moest verlicht worden door een grootse visie van een goddelijke kosmische Heer die achter de autoriteit van de machtigen der aarde stond en hun claim tot macht ondersteunde. Pas dan zouden mensen neerbuigen in ontzag en eerbied voor hun koninginnen en koningen. De meest geloofwaardige koning is hij die van de goden afstamt.
Het was verder ook gewoon genieten om mee te gaan in het menselijk denken over goddelijke wezens. De overgang van polytheïsme naar monotheïsme bleek een interessant experiment en het lukte nog ook. God was echt trots op wat hij bereikt had. Nog mooier werd het met de coördinatie van de natuurlijke met de bovennatuurlijke wereld (ongeacht het dualisme dat er achter zat). Niet alleen hielp dit de mensen om hun koninginnen en koningen als onderdeel te zien van een onveranderlijke goddelijke orde, het verschafte ze ook het idee dat ze op een of andere manier grip hadden op de werkelijkheid. God schaterlachte. Op deze manier bewees hij ze nog een gunst ook.
Maar teveel orde in de wereld was uiteindelijk heel erg saai. Dus God zorgde er altijd voor dat er ook een beetje chaos was in de vorm van gewapende conflicten op het veld en bacchanalen aan het hof met af en toe een hongersnood of een aardbeving om de gewone man bezig te houden. Zo bleef het een beetje interessant. Echter, nadat God alle immoraliteit van de mensheid had aanschouwd en van elke zonde heerlijk genoten had tot de volste voldoening van alle mogelijke begeerte, lust, en zondig voorstellingsvermogen, begon God zich uiteindelijk toch te vervelen. Hoe vaak kun je dronken worden, aan orgies meedoen, of mensen martelen, executeren of tot slaaf maken voordat het je neus uit gaat komen? God mag dan oneindig zijn, maar zelfs de goddelijke oneindigheid is niet in staat om alle slechtheid van de mensheid te behappen of alle filosofische boeken te doorgronden. God had er z’n buik vol van. Zijn geduld met de mensheid was opgeraakt nog voordat de mensheid zichzelf kon vernietigen. En dat wil nog al wat zeggen.
De goddelijke bedelaar
Het mag dan erg lang geduurd hebben in menselijke termen, maar uiteindelijk was God moe geworden van de machtspelletjes en het entertainment waar de machtigen der aarde zich mee bezig hielden, de filosofische bespiegelingen waar de denkers zich onsterfelijk mee maakten en de weelde waar de rijken zich in wentelden. God begon er de kantjes van af te lopen. De mensen die afhankelijk waren van God voor hun macht en filosofische theorieën begonnen door te krijgen met wat voor onzin God al die tijd op de proppen was gekomen. Erger nog, de mensen die onderdrukt werden door de machtigen van de aarde begonnen dit ook in te zien. Ze begonnen hun stem steeds meer te roeren en ondergroeven alles wat God tot stand had gebracht. De machtigen hun macht garanderen werd steeds moeilijk voor God. Dit alles had uiteindelijk ernstige gevolgen. Misschien nog wel het meest voor God.
Er kwam een punt waarop zij die de macht hadden, doorkregen dat die macht veel makkelijk in stand was te houden wanneer er juist geen geloof in God meer was. Een brave staatsreligie kon nog, maar daar moest het mee ophouden. Het was veel effectiever, bleek nu, om mensen de illusie te geven dat ze de vrijheid hadden om die dingen na te streven die voorheen alleen behouden waren aan de machtigen van de aarde en de halfgoden van het pantheon. In het najagen van consumptieve vrijheid bleken mensen maar al te bereid om zaken als gerechtigheid en zorg voor de naaste over het hoofd te zien. Voor de belofte van veiligheid waren ze zelfs bereid hun ziel aan de duivel te verkopen. Als ze maar vrij konden zijn.
Het lag eigenlijk niet alleen aan God. De filosofen waren aan de haal gegaan met de ideeën die God ze had gegeven. Op een gegeven moment zeiden ze: Maar wacht eens even; hoe weten we dit eigenlijk? Wie zegt er dat God echt bestaat? Zij waren de eersten die alle aannames, die God had bedacht om de machtigen van de aarde te ondersteunen in de uitoefening van hun macht, in twijfel trokken. Hoewel de machtigen hen aanvankelijk als bedreiging zagen, werden ze al spoedig medestanders toen ze ontdekten dat God eigenlijk hun gezamenlijke vijand was.
Ze sleurden God weg bij de gouden troon waar ze hem op gezet hadden, pakten de mantel af die ze God hadden gegeven om te dragen en gaven hem een stevige geseling. Vervolgens paradeerden ze hem als een crimineel door de straten om hem uiteindelijk de stad uit te gooien.
“Wegwezen!” zeiden ze, “Je bent slechts een product van onze inbeelding, de demon van onze ergste nachtmerries. Je zult ons niet meer in de weg staan om zelf goden in ons eigen universum te zijn”.
“Hoe durven jullie”, stamelde God, “Ik heb jullie alles van mezelf gegeven. Ik heb van jullie onsterfelijke koningen gemaakt die met mij in de hemel regeren. Ik heb al jullie verlangens vervuld. In mijn naam hebben jullie geregeerd en nu vertellen jullie me dat ik moet vertrekken?”
“Je mag je hemel voor jezelf houden, God. Ga daar maar naar toe en, alsjeblieft, kom nooit meer terug”, riepen ze vol afkeer en in een poging Gods zojuist verkregen machteloosheid te benadrukken, daagden ze hem uit: “Dood ons dan! Vernietig ons maar met je zogenaamde eeuwige verdoemenis!”
“Nee. Hij heeft het niet in zich. Gaat niet gebeuren”, zeiden anderen die meewarig neerkeken op het hoopje ellende dat eens God was geweest.
Het was waar. God wist het. Al dat gepraat over almacht, alwetendheid, alomtegenwoordigheid en zelfgenoegzaamheid… het was allemaal filosofische bullshit. Mensen wisten tegenwoordig niet eens meer wat deze termen betekenen. Er zat voor God niets anders op dan weg te gaan. Hij mocht al blij zijn dat hij niet dood was. Toch probeerde hij het nog één keer.
“Maar is er dan helemaal niets meer dat ik nog kan doen”, fluisterde God, “Ik heb ook gewoon eten nodig, weet je”.
“Nou dan ga je toch lekker naar een van de weinige kerken waar ze nog in je geloven en eet je lekker de overgebleven hostie op en drink je een lekker glas communie wijn na”, grapte iemand die zich nog herinnerde hoe een mis gevierd werd. “Ha ha ha ha”, lachte iedereen hard.
Daar zat God in een donkere hoek van een oude kathedraal van een grote Europese stad. Hij keek hoe een handjevol mensen verloren raakte in de schaars verlichte zee van ruimte. “Er zal niet veel brood overblijven vanavond”, besefte God. Plotseling voelde hij zich diep verdrietig. Terwijl de tekenen van brood en wijn aan de gelovigen werden toegediend, drong de volle omvang van zijn teloorgang tot hem door.
De terugkeer
En dat was het moment dat het gebeurde. God zei bij zichzelf: “Als ik nu eens terug ging naar mijn eigen mensen die ik lang geleden verlaten heb? Zouden ze me welkom heten? Hier ga ik toch dood”. God dacht even na en wist toen wat hij zou doen. “Ik zeg ze gewoon dat ik het niet waard ben hun God te zijn en dat ik bereid ben om als een landarbeider op het land te werken”.
Nadat hij zichzelf moed had ingesproken, stond God op en ging hij op weg naar de mensen die hij lang geleden aan hun lot had overgelaten. God droeg lompen en zag er uit als een bedelaar. “Zullen ze me nog wel herkennen?” vroeg hij zich af. Maar negatieve bespiegelingen konden God niet langer weerhouden.
Na een lange en gevaarlijke reis kwam God eindelijk aan bij de plaats waar hij eenmaal vertrokken was om de wereld te ontdekken. Zoals verwacht stond er niemand op de uitkijk in afwachting van zijn terugkeer en om hem te verwelkomen. Toch deed het pijn. Een paar kinderen keken op van hun spel en renden naar de overkant van de straat om daar verder te spelen.
Een paar straten verderop zag God een kerkgebouw waarvan de deur openstond. Er ging zo een eredienst beginnen. God stapte naar binnen en zag dat het een herinneringsdienst was die opgedragen was aan God. Een herinneringsdienst? Blij en verbaasd stotterde God met een ongemakkelijke glimlach: “Hoi, Ik ben weer terug… ik ben … ik ben God. Herkennen jullie me nog?” God herkende diverse mensen van vroeger maar de herkenning was niet wederzijds.
“Ok maat, we hebben hier geen behoefte aan wannabe’s”, zij een van de aanwezigen verontwaardigd. “We treuren om het feit dat God vertrokken is maar zouden haar graag herinneren zoals ze was zonder dat iemand ons beeld van haar komt verstoren. Het geeft geen pas dat je jezelf voor haar uitgeeft die ons zo dierbaar is. Uitermate kwetsend. Je kunt óf je mond houden en meedoen óf ophoepelen”. “Bye, bye, Jezus”, grapte een ander toen God geen tekenen van medewerking vertoonde. “Of Krishna, Mohammed, of Gautama”, grinnikte weer iemand anders die zoveel wist dat hij altijd grapjes maakte waar niemand om kon lachen behalve hijzelf.
Duizelig wankelde God de deur uit. Dit was niet wat hij had verwacht, hoewel hij heus wel enige tegenstand of verwijten aan had zien komen. Maar er stond hem nog meer te wachten. God besloot om naar het huis te gaan van een van de pilaren in de gemeenschap met wie hij altijd een goede relatie had gehad. En ja hoor, ze deed de deur open. Maar ze keek niet blij.
“Hé Sandra”, zei God met een verlegen glimlach.
Sandra keek hem stil aan met een gezicht dat verwrongen was van bitterheid. “Ga alsjeblieft weg”, zei ze, “en vertoon jezelf nooit meer bij dit huis”.
“Het spijt me dat ik weg ben gegaan”, mompelde God in een poging zichzelf te verontschuldigen. “Ik ben voorgoed terug. Als je me tenminste wilt hebben”.
Tranen vulden Sandra’s ogen. “Het was eigenlijk goed dat je wegging. Het dwong me om eens goed te kijken naar mijn relatie met jou en mijn medegelovigen. Als ik één ding geleerd heb, is het dat ik als een vrouw altijd gedwongen werd om te functioneren onder de macht van mannen die er op uit waren om de macht voor zichzelf te reserveren. En dat deden ze in naam van God. Ik ben klaar met dit god-gedoe. Het is tijd to feel like a woman! Om eerlijk te zijn was jouw verdwijning mijn bevrijding. Het spijt me maar ik kan niet en wil niet nog een keer een god terug in m’n leven hebben”.
God wist niet hoe hij moest reageren. Hij keerde zich om, nu zelf met tranen in z’n ogen, en liep gehaast terug naar de straat. Achter hem sloeg de deur hard dicht. Een paar honderd meter verwijderd van de markt in de binnenstad kwam God een stel theologen tegen. “Met hen zal ik meer succes hebben, dacht God. Die zullen me wel welkom heten. Puntje bij paaltje hebben ze mij nodig om in hun eigen inkomen te voorzien.
De theologen, echter, moesten hard lachen toen God zich kenbaar maakte, omdat ze allang wisten dat God dood was. Sterker nog, hun theologie was gebaseerd op Gods dood. Dus wat God over zichzelf zei, klonk niet alleen als onzin in hun oren ook zaten ze niet bepaald te wachten op iemand die hun ideeën kwam ontkrachten.
“Ga met ons mee”, zeiden ze. “Laten we de ware vrijheid vieren die God in God’s dood ons gebracht heeft. De ultieme sublatie van de goddelijke liefde die opgaat in Gods Ander, de eindige schepping in haar materiële manifestatie”. God wist niet precies wat al deze moeilijke woorden betekenden. Een van de theologen gaf God een onbeleefd maar vriendelijk klapje op z’n linkerwang. “Je ziet er nogal bleekjes uit voor een goddelijke Ander, weet je”, zei hij, terwijl hij met een doctorale blik God van top tot teen opnam. Ze lachten allemaal hartelijk. Ze waren op weg naar hun whiskeykerk in een bar om de hoek waar een van hen een lezing zou geven. De stemming zat er in. God bleef bedremmeld staan terwijl de groep al pratend en lachend verder liep. Het was koud.
De profeet
God rende weg naar de rand van de stad op zoek naar een schuilplaats voor de nacht. Daar, in de marge van de samenleving ontmoette God de zwakken, de machtelozen, de onderdrukten en de hongerigen. “Hé, ik ben een van jullie”, fluisterde God in een poging zichzelf te introduceren. God kreeg het gevoel eindelijk ergens bij te horen. “Ik ben hier gekomen om aan jullie kant te staan. Afgezien van een korte periode van falen zijn jullie altijd het object van mijn liefde geweest; dit is mijn preferentiële keuze voor de armen”. God herinnerde zich nog net op tijd het jargon van de bevrijdingstheologen.
Maar de armen heetten God ook niet welkom. Het was niet dat ze God voor iemand anders hielden of God zijn bestaan wilden ontzeggen. In plaats daarvan hadden ze een paar eenvoudige vragen. “Heer, toen wij honger hadden, heb je ons toen gevoed? Toen we dorst hadden, heb je ons iets te drinken gegeven? Toen we vreemdelingen waren, heb je ons uitgenodigd of ons kleren gegeven om te dragen? Toen wij in de gevangenis zaten, heb je ons toen opgezocht?”
“Wat bedoel je”, vroeg God, “Wanneer waren jullie hongerig, hadden jullie dorst or waren jullie naakt?”
“Wat dacht je van nu, God? zeiden ze met een boos gezicht. “Waarlijk, voor zover je het niet gedaan hebt voor de minste onder ons, heb je het ons allemaal niet gedaan”.
Met grote bedroefdheid verliet God de stad en werd nooit meer gezien.
Er gaan geruchten dat hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok als een rondreizende profeet die, zonder zelf ooit een rustplaats te vinden, de massa’s onderwees in wijsheid en rechtvaardigheid.
Muziek in deze episode is van Looped Exodus en Trevor Gordon Hall
Geschreven en verteld door Jos de Keijzer.
Dit verhaal is afkomstig uit de nog te publiceren verhalenbundel 'De Verloren God en Andere Ongelijkenissen', dat vooralsnog wacht op een uitgever. Voor informatie over eventuele uitgave van het manuscript neemt u contact op via deze website.
© Het is niet toegestaan om zonder toestemming van de schrijver dit verhaal te gebruiken.

Sunday Sep 22, 2019
Episode 24 | Het witte konijn achterna met Jos de Keijzer
Sunday Sep 22, 2019
Sunday Sep 22, 2019
Jos de Keijzer vertrok op 43-jarige leeftijd naar Amerika om een grote evangelische droom na te jagen, die finaal in duigen viel. En 'down the rabbit hole' kwam er plek voor een nieuw verhaal.
Verwijzingen naar aanleiding van deze episode:
- Youth for Christ
- Apologetiek
- Bethel Seminary
- Wheaton College
- Gereformeerde kerk
- Het witte konijn
- James Baldwin
- The shooting of Philando Castle
- Wij van WC-eend
- Deconstructie
- Jos de Keijzer - Faith Deconstruction: What it is and how it works
- Luther Seminary
- Maarten Luther
- Johannes Calvijn
- Philipp Melanchton
- Slavoj Žižek
- Taede Smedes
- Chester O'Gorman - Demythologizing Revelation - Te gast bij Atheist Talk
- Jos de Keijzer - Bonhoeffer's Theology of the Cross
- Walther von Loewenich
- Jürgen Moltmann
- Gustavo Gutiérrez
- Radicale theologie: Klik, Klik
- God is dood
- Thomas Altizer
- Hegel
- Herman Finkers - Daar boven in de hemel
Muziek in deze episode is van Looped Exodus

Sunday Sep 08, 2019
Episode 23 | Aaron Van Voorhis | The Parable of Judas Iscariot
Sunday Sep 08, 2019
Sunday Sep 08, 2019
It came to pass that after Judas hung himself for betraying Jesus, he found himself standing before God in heaven. Terrified that God was going to send him to hell for such an egregious sin, he fell on his face crying out, “Please Lord, have mercy on me!”
God replies softly, “What are you worried about my dear son. You have done a great thing. You have played a key role in the salvation of the world. By delivering Jesus into the hands of his killers you have made it possible for the sins of the world to be forgiven. My will could not have been accomplished without you.”
Shocked by this, Judas slowly stands and asks, “But . . . I was tempted by the devil to betray him. I was paid thirty pieces of silver to do so. I’m a horrible man!”
“No,” God smiles reassuringly, “You are a great man. I made the devil tempt you to take that blood money.”
Judas is perplexed, “But I thought you would never tempt anyone to do evil.”
God replies, “You’re right, I wouldn’t. This wasn’t evil. It was my good will that he should suffer and die. It was also my good will that you should betray him. Nothing is out of my control dear one. Do you have such little faith in me that you would doubt my power and wisdom in this matter?”
Judas finds himself disturbed by God’s words. “But that would mean that you betrayed Jesus too. He was an innocent man, your own son no less, and you allowed him to be brutally murdered. You abandoned him in his hour of need. What kind of a father are you?!”
Enraged at Judas’ words, God thunders, “How dare you judge me! I offered you heaven and eternal rewards and you respond with this insolence and betrayal. I condemn you now to hell, forever!”
With this, Judas screams and disappears. Over the next few hours, God sits on his throne, seething in anger and replaying in his mind Judas’ words over and over again. He eventually calms and comes to believe that maybe Judas had a point. Finally, days later, overcome by grief and guilt for the death of both Jesus and Judas, God finds a tree in one of heaven’s many gardens and hangs himself.
Story: Aaron Van Voorhis
Music: Sara Afonso

Sunday Sep 08, 2019
Episode 23 | Aaron Van Voorhis | De Parabel van Judas Iskariot
Sunday Sep 08, 2019
Sunday Sep 08, 2019
Het geschiedde dat toen Judas zich had verhangen omdat hij Jezus had verraden, hij voor God in de hemel kwam te staan.
Doodsbang dat God hem naar de hel zou sturen voor deze afschuwelijke zonde, viel hij op zijn gelaat en smeekte: 'Alstublieft Heer, heb medelijden met mij!'
God antwoordde met zachte stem: 'Waar maak jij je druk over, Mijn geliefde zoon. Jij hebt iets groots verricht. Jij speelde een sleutelrol in de redding van de wereld. Door Jezus over te leveren aan zijn beulen, heb jij het mogelijk gemaakt dat de zonden van de wereld vergeven konden worden. Mijn wil had niet zonder jou kunnen worden vervolmaakt.'
Geschrokken van deze woorden vraagt Judas: 'Maar... Ik werd verleid door de duivel om hem te verraden. Ik had er dertig zilverstukken voor gekregen. Ik ben een verschrikkelijk mens!'
'Nee,' verzekert God hem, glimlachend, 'Jij bent een geweldig man. Ik zorgde ervoor dat de duivel jou verleidde om dat bloedgeld aan te nemen.'
Judas is met stomheid geslagen. 'Ik dacht dat u nooit iemand zou verleiden tot slechte daden.'
God antwoordt: 'Dat klopt. Dat zou ik ook nooit doen. Maar dit was dan ook niet slecht. Het was mijn goede wil dat hij zou lijden en sterven. Net zoals het mijn goede wil was dat jij hem zou verraden. Niets gebeurt zonder dat ik het wil. Heb jij zo weinig geloof in mij dat je twijfelt aan mijn kracht en wijsheid?’
Judas is verontwaardigd door God’s woorden. ‘Maar dat betekent dat U Jezus ook heeft verraden. Hij was een onschuldige man, Uw eigen zoon maar liefst, en U liet toe dat hij gruwelijk werd vermoord. U verliet hem op het moment dat hij U het meeste nodig had. Wat bent U voor een vader?!'
Woedend door Judas’ woorden buldert God: ‘Hoe waag jij het om over Mij te oordelen! Ik bood jou de hemel en eeuwige rijkdom en jij beantwoord mij met deze brutaliteit en verraad. Ik veroordeel jou tot de hel, voor eeuwig!’
En met die woorden verdwijnt Judas, schreeuwend en krijsend.
Gedurende de volgende uren zit God op Zijn troon. Ziedend van woede beleeft Hij de ontmoeting met Judas opnieuw en opnieuw. Dan kalmeert Hij en beseft dat Judas misschien wel gelijk heeft gehad. Uiteindelijk, dagen later, overweldigd door spijt en schuldgevoel over de dood van Jezus en Judas, vindt God een boom in een van de vele hemelse tuinen en verhangt zichzelf.
Verhaal: Aaron Van Voorhis
Muziek: Sara Afonso